spraaien

Uit Etymologiewiki
Ga naar: navigatie, zoeken

spraaien ww. ‘sproeien, strooien’

Mnl. spreue ‘strooi’ (gebiedende wijs; Nederrijn, 1250). Verder spraien, sprayen (1330) ‘sproeien, sprenkelen, strooien, verstrooien’, bespraien (1276–1300) ‘besprenkelen’. Spraaien en bespraaien sterven na 1600 uit, mogelijk omdat ze in veel dialecten samenvielen met spreien dat uit spreiden was ontstaan.

Verwante vormen: Mhd. spræwen, spræjen ‘verstrooien’, daarbij Oudengels spreáwlian ‘spartelen’, MoE sprawl ‘wijd uitlopen; spartelen’ als frequentatief werkwoord met l-suffix. Mnl. spreue komt overeen met Mhd. spræwen, en Mnl. spraien met Mhd. spræjen. Westgermaans *sprēan ‘sprenkelen, verstrooien’ kreeg soms een w en soms een j als hiaatdelgende klank tussen de twee klinkers. Een afleiding van spraaien is spreeuw. Een verwante Ned. woord is sproeien.--Mdevaan 7 jan 2015 10:20 (CET)