tillen

Uit Etymologiewiki
Ga naar: navigatie, zoeken

tillen ww. ‘opheffen, oplichten’

Als hier werkelijk sprake ware van de pie. wortel *telh2- ‘dragen, verdragen’, dan zouden we ofri. *thilla i.p.v. tilla verwachten, aangezien de Friese ontwikkeling van pgm. /þ/ naar /t/ pas van latere tijd is. Daarnaast is de grondbetekenis van de Germaanse woorden duidelijk niet ‘dragen’. Het gaat hier dus om een andere wortel.

Aan te nemen is dan dat mnl. tillen, nedertillen (nnl. tillen), ofri. tilla (nfri. tille), oe. -tillan (in átillan, getillan) teruggaan op pgm. *tiljan- (ouder *teljan-) ‘bewegen, los zijn/maken, trekken, lichten’, een klasse 4 sterk werkwoord met j-presens, vergelijkbaar met de klasse 5 werkwoorden *ligjan- (ouder *legjan) en *sitjan- (ouder *setjan-). De verbuiging is inmiddels zwak geworden; m.u.v. o.a. het Gronings waar ook nog een sterke verbuiging bestaat, zij het met overgang naar klasse 1: tillen, tol, tollen.

(In het Oudengels is de betekenis ‘aanraken, bereiken’ een uitbreiding vergelijkbaar met die van beroeren ‘aanraken’ naast roeren ‘bewegen’, vermoedelijk ook door invloed van til ‘naar, tot’ en tilian ‘streven’.)

Een bijvoeglijke afleiding van dit werkwoord is os. gital ‘vlug, vaardig’ (dr. tal ‘flink, vlot; rank’), ohd. gizal ‘id.’, oe. getæl ‘vlug, levendig’ (ne. tall ‘rijzig’) < pgm. *ga-tala- ‘beweeglijk, lichtvoetig’; een zelfstandige afleiding is ohd. zāla ‘gevaar’, oe. tǽl ‘kwaadsprekerij’, on. tál ‘lokking; list’ < pgm. *tēlō- ‘lokking, list, loosheid’, een vorming zoals *lēgō- (nnl. laag) naast *ligjan- (nnl. liggen). Daarnaast is er een iteratief/intensief werkwoord in de vorm van vnnl. tolen, teulen ‘zeuren; knoeien; sollen’, nhd. zollen ‘slenteren, wandelen’, me. tollen, tullen ‘trekken, lokken’ (ne. toll ‘heen en weer gaan van een klok’, streektalig nog ‘trekken, lokken’), on. tolla ‘loshangen’ < pgm. *tul(l)ōn-. Met t-uitbreiding is bovendien verwant de groep van ne. tilt en nnl. touteren.

Reeds in de voor-Germaanse tijd is er bij deze wortel een betekenisuitbreiding geweest van ‘bewegen, los zijn/maken, trekken, lichten’ naar ‘loos zijn, lokken, oplichten, bedriegen’. Dat zien we ook in de verwanten buiten het Germaans, zoals Grieks dólos ‘lokaas, list’ en Latijn dolus ‘kwade bedoeling, bedrog’.

[O.E.C. van Renswoude]