overtollig
overtollig bn. ‘overbodig’
Vroegmiddelnederlands ouertulleg (1276–1300), ouertolleg (1291–1300) ‘overvloedig’, ouertullechheit (1265–1270) ‘onmatigheid’, Nnl. overtollig. Daarnaast, vooral in Hollandse teksten, overtallich ‘overvloedig’ (1330), ‘overduidelijk’ (1353) en in het oosten ook overtellich. Vanaf 1600 overheerst overtollig, terwijl overtallig in frequentie afneemt en zich na 1700 in betekenis beperkt tot ‘boventallig’. De vormen met -tull- en -tell- vertonen umlaut van -toll- respectievelijk -tall-.
Alleen de tall-variant heeft verwanten in het Neder- en Hoogduits: Mnd. overtellich en overtalich ‘overbodig, bovenmatig’, Mhd. überzellich, Mohd. überzählig ‘boventallig’.
Overtollig veronderstelt als basis een zn. *over-tol ‘bovenmaat, overvloed’, waarvan met -ig het bn. werd afgeleid (vgl. Vmnl. overmoed - overmoedig, overdaad - overdadig). Het element -tol komt waarschijnlijk overeen met tol ‘houten, kegelvormig speelgoed’ uit Proto-Germaans *tulla- of *tullan- m. ‘stukje hout, punt van een tak’, waarvan onder andere Duits Zoll ‘lengtemaat’ afstamt. Die verklaring houdt in dat reeds Oudnederlands *tol(l)- een lengtemaat moet hebben aangeduid. Aangezien een woord *overtol niet gedocumenteerd is valt als alternatieve verklaring te overwegen dat overtollig direct van tol werd afgeleid, naar het voorbeeld van moed – overmoedig, daad – overdadig.
De iets recentere variant overtallig zouden we als volksetymologische aanpassing van overtollig aan tal ‘getal’ kunnen opvatten: het element -tol- zal immers niet meer doorzichtig zijn geweest. Maar overtallig was en is niet tot het Nederlands beperkt. Er bestaan daarom dezelfde twee verklaringen voor als voor overtollig. In theorie kan overtallig van een ouder zn. *overtal ‘heel groot aantal’ afstammen, maar daartegen spreekt dat Ned. overtal pas in de 17e eeuw en Duits Überzahl pas in de 18e eeuw in teksten wordt aangetroffen. Het alternatief is dat overtallig direct op tal is gebaseerd, en überzählig op Zahl.--Mdevaan 12 apr 2015 20:52 (CEST)