zwoel
zwoel bn. ‘benauwd’ en zoel bn. ‘aangenaam warm’
Mnl. verzwoelen ‘verzengen’ (1440–1460; Jan Praet, Speghel der wijsheit; verzwoelen staat zo in de uitgave van Bormans uit 1872, het hs. zal wel een andere spelling hebben). Vnnl. swoel, zwoel ‘aangenaam warm; onaangenaam warm, broeierig’ (ca. 1615), swoelen ‘gloeien, drogen’ (1608). Zonder w: Vnnl. soel, zoel ‘aangenaam warm’ (1576).
Kiliaan (1599) kent alleen soel maar verwijst daar naar smoel, een afleiding bij smeulen, dat blijkbaar voor hem het meest gangbare woord was. Meerdere moderne dialecten hebben smoel, terwijl z(w)oel zeldzaam is.
Verwanten: Mnd. swōle ‘zomers warm’, Mohd. schwul ‘onaangenaam warm’ (uit het Nederduits ontleend), sinds de 18e eeuw schwül (met ü naar voorbeeld van kühl), Noordfries swol, swaul naast sweel, Oostfries swoul ‘zwoel’, Oudengels swól (m./n.) ‘hitte, gloed’ (van vuur, zon, koorts). Uit Westgermaans *swōla-, een afleiding van het ww. *swelan ‘branden, verzengen’, waarop Vroegnnl. zwelen ‘verbranden, schroeien’ teruggaat. Daarnaast bestond ook een Germaans bn. *swala-, dat in de betekenis ‘koel’ (‘brandend koud’) in het Noordgermaans voortleeft (Ouddeens swal ‘koel’).
Tussen een medeklinker en een *ō verdween *w in het Oudnederlands (of misschien zelfs eerder) door assimilatie aan de klinker, zoals in hoe uit *hwō en zoen uit *swōnō. Er bestaat soms variatie binnen hetzelfde woord (Mnl. swoen / soen, swoegen / soegen, Nnl. swoel / soel), reden waarom de handboeken aannemen dat de wegval van w “dialectisch” was. Maar hij valt ook in het oudste Fries en Duits soms al weg, dus het is waarschijnlijker dat de gevallen met -woe- op analogisch herstel van w berusten. Zo kon in zwoel de w makkelijk hersteld worden op basis van zwelen.--Mdevaan 30 jan 2015 11:54 (CET)